15 december 2013 - Deze week verdedigde Rutger Bregman in zijn column in de Volkskrant het recht om te mogen dromen, tegen alle praktische bezwaren in. Hij kreeg ook net de Liberales-prijs voor het beste Nederlandstalige non-fictieboek van 2013, De geschiedenis van de vooruitgang. Hier een stuk dat ik in april schreef over Bregmans boek en dat van zijn mededromer Thijs Kleinpaste, over de vraag of (ik) dat nog kan: dromen.
door
Henk van Renssen, verschenen in Vrij Nederland 16, 20 april 2013
Er
was iets met het meisje achter de kassa. Ik had het in eerste instantie niet
door, ik stond in de rij bij de Hema van Amsterdam-Oost, ik was moe, ze
verscheen en verdween weer achter de ongeduldig stedelingen voor me. Het was niet haar hoofddoekje en het was ook niet haar lach, hoewel
ik dat even dacht. Zo blij zie je ze op dit tijdstip niet vaak, ook caissières
worden moe. Maar die vrolijkheid trok mijn aandacht. Toen zag ik het: ze droeg
een oranje kroontje, een plastic oranje haarband met een roodwitblauwe strik
erboven. Het danste op haar zwarte hoofddoek toen ze mijn bestelling ging
halen.
Ik
vond het een mooi statement, ook al heb ik niks met het koningshuis; het was
weer een stapje verder in het integratieproces. Zo zei ze tegen de klanten:
kijk, ik ben ook Nederlander, dus ik ben ook in oranjesfeer. Willem-Alexander
wordt ook mijn koning. Heel normaal, niks aan de hand. En dat leek het ook.
Hoewel je je ook kunt afvragen hoeveel mensen beleefd hun mond hielden maar er
het hunne van dachten. Er bestaan bij Nederlanders momenteel zoveel ideeën over
wat een Nederlander is of zou moeten zijn, dat je misschien wel met Máxima, die
binnenkort toch dé Nederlandse gaat worden, moet concluderen dat dé Nederlander
niet bestaat.
Wat
je wel kunt zeggen: het meisje drukte uit wat ze wilde zijn, ze gaf haar
verlangen bloot, ze toonde haar droom. Ik gooi dat wat pathetische woord hier
met opzet in de groep, want de 'droom' is in snel tempo mode aan het worden. Zo
heeft het het 'Nationaal Comité Inhuldiging' behaagd om het volk te vragen zijn
'Droom voor ons land' kenbaar te maken aan de toekomstige koning. Ik hou er
niet van, dat kunstmatig oppompen van het wij-gevoel, maar het is interessant
om een keer de site deeljouwdroom.nl te bezoeken om te zien wat de Nederlander
zoal bezighoudt. Zo vind je er Hanan Loutfi, een Marokkaans meisje voor wie een
hoofddoek met kroontje zeker nog een droom is: 'Het is gewoon vervelend dat je
hier raar wordt aangekeken als je een hoofddoek draagt,' schrijft ze. 'Ik
begrijp gewoon niet waar het heen gaat met Nederland. Er wonen zoveel
Marokkanen in dit land dat als zij weg zouden gaan, dit geen Nederland meer zou
zijn. Je kan niet iedereen over één kam scheren, er zijn genoeg Marokkanen die WEL
hun best doen en WEL participeren.'
Wie
het met haar eens is, kan deze droom op de site 'steunen' en/of 'delen'. Ik
vraag me af wat daarvan de bedoeling is. Gaat Willem-Alexander straks de meest
gedeelde dromen lezen (en wellicht doen uitkomen, dat verwacht je dan wel),
omdat zij de authentiek Nederlandse verlangens uitdrukken? Een paar kandidaten
zijn dan: 'Nederland Armoede Vrij', 'Hoofd en hart gaan samenwerken',
'Acceptatie voor iedereen', 'Positiviteit voor ons land' – dat is wat de
Nederlander bezighoudt. Hij wil uit de crisis. De vorst mag zijn borst
natmaken.
Niet
te snel lachen nu, want zulke dromen zijn niet alleen voorbehouden aan 'het
volk', om het zo maar te zeggen. Ook nieuwe Nederlandse intellectuelen
schilderen in deze moeilijke tijden weer stralende vergezichten.
Afgelopen
maand publiceerden twee jonge, talentvolle schrijvers allebei een boek waarin
zij onbeschaamd hun eigen droom voor Nederland, of in elk geval de Nederlander,
uit de doeken doen. Eerst kwam Thijs Kleinpaste (1989, student geschiedenis,
columnist, publicist, D66-raadslid in Amsterdam) met Nederland als vervlogen
droom (ja, De Nederland Droom
vervliegt volgens hem, maar hij stelt er een andere voor in de plaats).
Daarna volgde Volkskrant-redacteur Rutger Bregman (1988, historicus, hij
publiceerde in 2012 Met de kennis van toen) met het bescheiden getitelde
De geschiedenis van de vooruitgang. Kleinpastes voorlaatste (eigen) zin
luidt: 'Als we het gefragmenteerde Europese keizerrijk waarin we leven tot ons
thuis willen maken, met de dromen die daarbij horen, kan dat alleen gesticht
worden op de grond die ons nabij is.' En Bregman eindigt zijn boek zelfs met:
'Want een generatie die niet wil dromen, die verliest het recht op een betere
wereld.'
Ik
noemde het woord droom net 'wat pathetisch', maar Bregman en Kleinpaste is het
diepe ernst, Nederland heeft weer behoefte aan idealen, daar moet je niet
lacherig over doen. Met mijn ironische voorbehoud verraad ik voor de auteurs
waarschijnlijk zelfs mijn leeftijdsgroep – ik ben van jaargang 1971. Ik behoor
daardoor tot wat Kleinpaste vorige maand in een interview in Trouw 'de
postbabyboomers' noemde, met wie hij in zijn boek wil 'afrekenen'.
Even
daarop doorgaan. Niet om me te verdedigen, maar om te proberen te verklaren
waar mijn reactie op hun gedroom, die ironische draai als het allemaal te
menens wordt, vandaan komt. De postbabyboomers vormen voor Kleinpaste 'de
generatie die geboren is in de jaren zestig tot tachtig. Zij waren afgeknapt op
het hemelbestormen van hun ouders en werden de modelburgers van Paars: dakkapel
op het huis, mooie tuin, twee auto's voor de deur, drie keer per jaar met
vakantie en vooral heel erg gelukkig met het eigen leven. Met dat gezapige, die
verstikkende tevredenheid kunnen wij niet uit de voeten. Het leek wel of in die
tijd de zon altijd scheen, maar alle bronnen van het populisme van vandaag
liggen in die jaren negentig: de pure vervreemding van de wereld: “Ik ben
tevreden, wat er voor de rest gebeurt, maakt me niks uit”- dat sentiment.'
Daar
herken ik me niet helemaal in. Ik herinner me de jaren negentig, toen ikzelf
dus twintiger was, als inderdaad, achteraf, een tijd van relatieve welvaart. En
de kroegen zaten ’s avonds vol met succesvolle internetondernemers en designers
die hedonistisch genoten van De Nieuwe Economie, zoals dat toen heette. Maar
bij aspirant-intellectuelen als ikzelf, en op die doelt Kleinpaste volgens mij,
was van verstikkende tevredenheid geen sprake.
Wij
(ik spreek voor het gemak even over wij, generatiegenoten zijn uitgenodigd om
me te corrigeren in de post-rubriek) waren helemaal niet afgeknapt op het
hemelbestormen van onze ouders, daar waren we juist stikjaloers op. Maar het
ging niet meer. De Muur was gevallen, de grote verhalen waren voorbij, en de
Holocaust had ons de les van het fanatisme ingewreven. Wat nu? Was de
geschiedenis echt ten einde, zoals Francis Fukuyama had gesteld? Was Nederland
af, zoals ook vaak werd gesteld? We vonden van niet, er was genoeg te doen. En
we verlangden naar nieuwe grootse plannen, naar dromen dus. Maar welke? Daar
piekerden we wel veel over.
Er
waren mislukte pogingen – het manifest van Niet Nix, om maar wat te noemen,
ondanks het zorgvuldige image building meer een serie carrièretips voor
pragmatische jonge PvdA-politici dan een bevlogen toekomstvisie. Er was
vluchtgedrag: de jongeren uit Douglas Couplands Generation X die zich terugtrokken in de woestijn, op de vlucht
voor een door consumentisme geïnfecteerde samenleving; in Nederland werd dat de
literaire Generatie Nix, met vermeende nihilistische en/of
‘leve-de-lol’-schrijvers als Rob van Erkelens en Ronald Giphart. Dan had je ook
nog de postmoderne academici, wiens ‘vertooganalyses’ van verborgen
vooroordelen en machtsverhoudingen ik toen, afgezien van het moeilijke
taalgebruik, behoorlijk vruchtbaar vond (Bregman herhaalt in zijn boek de
bekende vernietigende kritiek op het postmoderne ‘relativisme’ – een
misvatting).
En
je had toch ook de plekken van het engagement, zoals De Balie in Amsterdam.
Babyboomer Paul Kuijpers en zijn secondanten, dertigers als Chris Keulemans en
Kees Vendrik, boden daar een podium aan jongeren (en ouderen) die zich met
allerlei onderwerpen bezighielden, van milieu, via ex-Joegoslavië tot de
opkomende allochtonenproblematiek. Het was er een vluchtheuvel voor allerlei
vluchtelingen en bannelingen. De multiculturele samenleving bestond daar als
droom, net als Europa.
Hier
kwam ik in 1995 tijdens mijn studie cultuurgeschiedenis terecht voor een stage
– ik was dus toen net zo oud als Bregman en Kleinpaste nu. Ik moest een ‘debat’
organiseren, mocht zelf weten waarover. Ja, waarover? Het werd: de Nederlandse
identiteit. Een nogal suf onderwerp in die tijd, want Nederlanders hadden
nauwelijks een identiteit, werd gezegd, maar ik zag er wat in. Ik ‘droomde’
(sorry, ik kan niet zonder die aanhalingstekens) van de opheffing van
Nederland. Ik had door Europa gereisd, dankzij de val van de Muur vooral door
Oost-Europa, en ik zag niet precies meer waarom ik een Nederlander zou blijven
als ik ook Europeaan kon worden. Titel van het debat: ‘Requiem voor de
Nederlandse natie’.
Om
kort te gaan: er waren toen toch al mensen die zich druk maakten om het gebrek
aan identiteitsgevoelens bij het Nederlandse volk (Abram de Swaan, E.H.
Kossmann, Paul Scheffer, onder anderen). Die ene karaktertrek die de
Nederlanders zichzelf toedichtten, tolerantie, was volgens hen vooral een mooi
woord voor onverschilligheid, wat weinig goeds voorspelde als het aantal
allochtonen bleef toenemen. Een waarschuwing die nog even aan dovemansoren was
gericht – het debat haalde nauwelijks de media, en daar ging het in die tijd
ook al om. Hadden we toen het populisme in de kiem kunnen smoren? Mijn ‘droom’
van een opgeheven Nederland was in elk geval ver weg.
Wat
blijkt nu, bijna twintig jaar later? Die 'droom' is aan het uitkomen, Nederland
is zich toch aan het opheffen. Tenminste, als we Thijs Kleinpaste mogen
geloven. Zijn Nederland als vervlogen
droom is één grote verdediging, gelardeerd met talloze citaten van allerlei
denkers, van zijn stelling dat je in de eenentwintigste eeuw niks meer hebt aan
een nationale identiteit.
De
allesbepalende reden daarvoor is alleen niet dat iedereen nu blij Europeaan aan
het worden is, nee, het is volgens Kleinpaste de voortschrijdende
individualisering. ‘Wij is stervende,’ zoals hij schrijft. Nederlanders jagen
hun eigenbelang na, zoeken naar hun eigen geluk, en ze verenigen zich hoogstens
nog rond deelbelangen. Nederland 'tribaliseert' – je ziet het in de politiek,
waar de partijen (kortstondig) floreren die zulke deelbelangen verdedigen. En
nationalisme werkt in dat geval niet meer bindend, het ‘splijt’ alleen nog maar
– iedereen verdedigt zijn eigen versie van wat een Nederlander is, het volk
komt nooit meer tot overeenstemming. Op de achtergrond speelt dan dat politieke
verantwoordelijkheden zijn geprivatiseerd of zich over allerlei lagen hebben
verspreid, van Europa tot de stadsdeelraad, dus identificatie met 'de' staat is
sowieso al moeilijk geworden.
Toch
signaleert Kleinpaste nog steeds behoefte aan gemeenschap, en een gemeenschap
kan niet zonder dromen. Dus gaat hij aan het eind van zijn boek dromen, van wat
hij noemt een nieuwe Romantiek. Met de nadruk op ‘nieuwe’ – oude vormen in een
nieuw jasje werken niet meer. Het ‘nieuwe nationalisme’, zoals hij dat noemt,
is zoals gezegd niet meer van deze tijd. Europa – fijn hoor, maar die heeft
zijn kans gehad en daar wil niemand bij horen, 'niet de drager van dromen'.
(Echt niet?) Nee, de eenentwintigste eeuwer zoekt het dichtbij, bij alles wat
'authentiek' is. 'Het is de straat, de wijk, het dorp, de stad en het landschap
waarin we geboren werden en opgroeiden: de plek die echt is...' Daar
moet alles om gaan draaien, tot aan de belastinginning aan toe.
Dat
klinkt mooi, geen vergezicht maar een dichtbijgezicht. Als vader van twee
kleine kinderen die nauwelijks nog tijd heeft voor wat zich buiten een straal
van een kilometer om zijn huis (zonder auto's, met tuin) afspeelt, een
aanlokkelijk perspectief. Maar als medelezer van Isaiah Berlin (Kleinpaste
citeert hem veelvuldig) én ironisch postbabyboomer vraag ik me toch af of hij
diens 'kromme hout waaruit de mens is getimmerd' wel meeneemt in zijn
berekeningen. Volgt uit zo'n radicale decentralisering niet vooral een verdere
tribalisering – oorlogjes tussen dorpen en wijken? Wie gaat er dan snelwegen
aanleggen? Lossen we hiermee ook de eurocrisis op? Wie gaat vrijwillig zijn
macht afgeven aan een of andere wijkraad? Of ben ik nu te cynisch? Moet ik me
laten meeslepen, werken aan het ideaal, het als een kroontje op mijn hoofd
dragen, kijken wat er gebeurt?
Opvallend
genoeg reageerde mededromer Rutger Bregman ook kritisch op Kleinpaste. In zijn
recensie van Nederland als vervlogen droom in de Volkskrant neemt
hij het nieuwe nationalisme juist uiterst serieus: de natiestaat 'staat nog overeind'.
Het nationalisme belooft alleen geen vooruitgang meer, zoals vroeger,
'hoogstens behoud.' Volgens hem is er dus wel degelijk een nieuwe nationale
droom mogelijk: 'Is het dan niet juist de opdracht van jongeren die belofte te
formuleren?'
Een
opvallende uitspraak, want in De geschiedenis van de vooruitgang heeft
Bregman het nog niet over het kader waarbinnen hij zijn droom wil
verwezenlijken. Zijn boek is één grote verdediging, gelardeerd met talloze
citaten van allerlei denkers, van de stelling dat we het in de eenentwintigste
eeuw beter hebben dan ooit tevoren, maar dat we desondanks ons geloof in de
vooruitgang zijn verloren en ons diepongelukkig voelen. Dat komt omdat we
vastzitten in het meer, meer, meer van het kapitalisme, maar niet meer weten
waarom.
Ons
probleem, zegt Bregman, is niet de versplintering van Kleinpaste, ons probleem
is dat we allemaal precies hetzelfde zijn geworden; we staren ons alleen kapot
op de kleine verschillen. Onze welvaart heeft tot keuzestress geleid, niet tot
geluk.
Bregman
droomt van dat geluk. Het moet komen van meer vrije tijd, in plaats van meer
spullen, een stelling die hij niet eens zo slecht verdedigt. Vrije tijd waarin
we ons aan kunst en cultuur en Bildung wijden, het goede leven, dat spreekt
vanzelf.
De
utopie van het goede leven door meer vrije tijd – wie wil daar nou niet in
geloven, in welk jaar je ook bent geboren? Dat leidt toch niet meer tot
totalitarisme? Ik weet wel wat er uit die vrije tijd gaat komen: nieuwe
babyboomers.
Reacties